Recent werd door Fred van Lieburg het archief van de Utrechtse kerkhistoricus Aart de Groot (1929-2022) bij het HDC binnengebracht. De Groot was decennialang een van de drijvende krachten achter de theologische faculteit van wat toen nog de Rijksuniversiteit Utrecht heette en de motor achter de zes banden tellende serie Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, waarvan de eerste vier delen (1978-1994) onder (naast anderen) zijn redactie verschenen bij uitgeverij Kok in Kampen. Daartoe bleven zijn verdiensten niet beperkt, zoals hier te lezen in de mooie necrologie die Van Lieburg over hem schreef.
De Groots archief moet nog worden geïnventariseerd, maar enkele stukken van tijdens en na de oorlog kwamen mij onder ogen en zijn interessant genoeg. De Groot kan met recht een oorlogskind worden genoemd: hij was 11 toen de oorlog uitbrak en 16 toen die eindigde. Hij woonde toen zelf met zijn ouders en broer in Arnhem en bezocht daar het Christelijk Lyceum. Als lid van een generatie die niet of nauwelijks actief deel had aan de oorlog, is die ook De Groot blijven bezighouden.
In zijn archief bevinden zich knipsels uit 1943 uit De Vrije Katheder, dat na de oorlog uitgroeide tot (zeer links) platform van communisten en niet-communisten, de befaamde en aangrijpende brochure "Bijna te laat" van ds. Jan Koopmans (die Nederlanders maande de beruchte ‘Ariërverklaring’ van 6 oktober 1940 niet te tekenen, omdat daarmee een onderscheid werd aangebracht tussen Joden en niet-Joden), het rapport van de beruchte SS-generaal Jürgen Stroop over het neerslaan van de opstand in het Getto van Warschau en het boekje dat Inge Scholl schreef over haar jongere zus en broer Sophie en Hans Scholl, vermoord door de nazi’s vanwege hun oproep tot verzet.
Wat zich ook tussen de papieren van De Groot bevindt: een aantal preken uit de periode 1944-1945 toen de nazi’s hun doodsstrijd tot de wreedste fase van de Tweede Wereldoorlog maakten. De nazi’s weerden zich geducht en soms met succes, zoals de Slag om Arnhem liet zien, de op 17 september 1944 onder de codenaam ‘Market Garden’ gestarte poging van de Britse generaal Bernard Montgomery om via luchtlandingen in Oost-Nederland bruggen over de Rijn in te nemen om zo snel te kunnen doorstoten naar Berlijn. De operatie liep, gelijk bekend, uit op een echec.
Arnhem, de Gelderse hoofdstad, vormde het brandpunt van de operatie. De Gereformeerde Kerken aldaar telde tijdens de bezetting verscheidene predikanten, vier van wie Aart de Groot preken en herderlijke schrijvens uit 1944-1945 heeft bewaard: ds. H.L. Both (1884-1962), die de GKN Arnhem diende van 1921 tot 1947; ds. J. Douma (1873-1958) die er stond van 1929 tot 1938; ds. J. Overduin (1902-1983), die tijdens de oorlog Arnhem als standplaats had, met dien verstande dat hij vanaf 1942 opgesloten werd in onder meer concentratiekamp Dachau, waarover hij het bekende boek "Hel en hemel van Dachau" publiceerde. En tenslotte ds. H. van Andel (1907-1984), die eveneens in oorlogstijd in Arnhem predikant was.
De nestor van het hiervoor genoemde viertal predikanten, H.L. Both, deed in november 1944 een schrijven uitgaan aan de leden van de Gereformeerde Kerk van Arnhem, ‘door de evacuatie verstrooid’. Hij herinnerde eraan dat hij op zondag 17 september 1944, toen Operatie Market Garden van start ging, gepreekt had over Psalm 91, vers 1 en 2, waarin het ging over God als de ‘Allerhoogste’, die schuilplaats biedt. Hij vervolgde nu, twee maanden later, met de verzuchting: ‘Wat hebben we de schuilplaats des Almachtigen noodig gehad’. Hij sprak de hoop uit op bevrijding en constateerde dat ‘op vele begeerde dingen’ langer gewacht moest worden dan gehoopt. ‘Wachten is moeilijk, tenzij het wordt een wachten des geloofs op den Heere’. De bemoedigende brief aan zijn gemeenteleden, inderdaad in de verstrooiing van Schaarsbergen tot Barneveld, eindigde met een ‘hartelijk tot weerziens, u aan ’s Heere hoede aanbevelend’.
Nog een maand later, eind december 1944, hield zijn collega ds. Van Andel een preek onder de, zouden we nu zeggen, gewaagde titel Gods werk in de geschiedenis, die rustig begon met de feitelijke constatering: ‘We hebben ditmaal een moeilijk Oudjaar’. Daar was geen woord aan gelogen: Arnhem lag met Oud en Nieuw 1944-1945 in de vuurlinie, met talloze doden en gewonden, ook onder de burgerbevolking, tot gevolg. Wat daarvan te denken? Het was triest, meende ook Van Andel maar hij voegde eraan toe: ‘Tenzij we heel den loop der gebeurtenissen gaan zien van een hooger plan dan het horizontale veld hier beneden’. En dat deed Van Andel. De geschiedenis mocht dan vol van raadsels zijn, ‘waar een menschenkind geen weg mee weet’, dat God de hand had in deze oorlog was voor de predikant een zekerheid. Sterker: ‘God wilde, dat Nederland door een maandenlange diepte van oorlogswee zou gaan. God wilde, dat we hier bezet gebied zouden blijven. En dàt is geschied’. God wilde ook, aldus Van Andel, dat ‘velen uit de duisternis tot het licht des Evangelies zouden komen en het kruis van den Heiland zouden vinden’. En ook dat zou gebeurd zijn. Wat zo goed was aan dit ‘weten’, aldus Van Andel: dat de oorlog geen blind noodlot was maar onderdeel was van Gods plan. Hij maande zijn gemeente niet te gaan ‘natellen’ of ‘Gods boekhouding’ zou kloppen, want al dat rekenwerk zou slechts naar menselijke maatstaven zijn.
Op afstand wilde ook ds. Overduin zijn Arnhemse gemeenteleden bemoedigen middels een herderlijk schrijven. Hij constateerde dankbaar dat hij na zijn terugkeer uit Dachau op verstrooiende tochten op de Veluwe veel gemeenteleden had getroffen die ‘onder alle omstandigheden blijmoedig en vroolijk het kruis dragen’. De duisternis waarin Arnhem (en Nederland) nu verkeerde, had zijn reden: ‘God rekent met ons af…uit Liefde. Hij wil plaats maken voor waarachtige zegen, voor…Christus!’ Ook bij Overduin geen spoor van twijfel dat God in deze oorlog aanwezig was met een bedoeling.
Op 5 maart 1945 richtte ook de laatste van de vier predikanten zich tot zijn gemeente. De oorlog, merkte hij op, duurt lang, ‘te lang, klaagt menigeen’. Hij beschreef in schrille kleuren de verschrikkingen van de ‘sloopende’ oorlog. Maar: een gelovige staart zich niet blind op de menselijke willekeur en wreedheid maar ‘ziet op naar Boven en erkent in diepe ootmoed: ‘Uw hand, o God! is dag en nacht zwaar op mij’. Douma zei het de psalmist na: hoe ‘ellendig en nooddruftig’ de mens ook was, God was met de (gelovige) mens. Wel diende die gelovige mens te beseffen dat hij ‘diep in de schuld’ stond tegenover God, die de mens wel langs ‘een moeilijken weg’ leidde maar geen onrecht deed. God wilde de mens met deze oorlog veel leren en nog meer afleren, vooral diens hoogmoed gelijk God te willen zijn. Wat geleerd moest worden: dat de mens zich ‘kinderlijk’ aan God had over te geven.
Zo meenden de vier gereformeerde predikanten, ieder op eigen manier en op eigen toon, dat God de Arnhemse mens tijdens en na Operatie Market Garden iets te zeggen had dat begrepen en op geen enkele manier genegeerd mocht worden. Alle vier zouden ze de oorlog overleven en zich met Pasen in 1945 nog eens gezamenlijk richten tot de ‘verstrooide leden’ van de Gereformeerde Kerk van Arnhem. De oorlog was bijna ten einde maar de ellende nog niet. ‘Staan in de kracht van Christus’ was nog steeds nodig, aldus de predikanten die de gemeenteleden voorhielden dat alles in orde zou komen ‘als we maar eerst het Koninkrijk Gods zoeken’. En al ging alles niet zoals de mens wenst: ‘God weet wat gij van noode hebt’.
Zo geven de knipsels die kerkhistoricus Aart de Groot bewaarde inzicht in het diepe godsvertrouwen van de predikanten. En dat in een taal die menigeen anno 2023 geheel vreemd is geworden, zelfs christenen. Want waar, behalve in rechtzinnig orthodoxe kerken, tref je deze taal nog aan? In de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), waartoe de Gereformeerde Kerken in Nederland samen met de hervormden en de Lutheranen begin deze eeuw gingen behoren, is dit spreken over Gods werk in de geschiedenis vrijwel taboe geworden, verlegen als men is met grote woorden over Gods bedoelingen.
Hoewel nog geen tachtig jaar geleden gebezigd, is het dan ook alsof die geloofstaal uit een ‘vreemd land’ stamt, vrij naar de befaamde woorden van de Engelse schrijver L.P. Hartley, die de beroemde zin muntte ‘The past is a foreign country; they do things differently there’.