Inleiding bij de presentatie van het boek van Frederik Heemskerk, ‘Van vader op zoon. Opkomst en teloorgang van het premiersgeslacht Heemskerk’, op donderdag 5 maart 2020 in de Singelkerk te Amsterdam

Published on: Mar 11, 2020
Written by: Jan de Bruijn

Dames en Heren, Het is mij een genoegen om hier vanmiddag het woord te mogen voeren bij de presentatie van het boek ‘Van vader op zoon’, van Frederik Heemskerk. Sinds Frederik boeken is gaan schrijven volg ik hem op de voet, en dit keer is mij samen met Jan Bank zelfs de eer ten deel gevallen als meelezers te mogen optreden, en in het verlengde daarvan vandaag ook als inleiders.

Het boek van Frederik is een familiegeschiedenis in drie generaties, een drieluik waarin opkomst, glorie en neergang van het geslacht Heemskerk wordt beschreven. Het is een boek over een bijzondere familie, en dan doel ik niet alleen op de beide politici die centraal staan in het boek. Ook over andere familieleden heeft de auteur veel merkwaardigs mee te delen.

Heemskerk doet dit op een zeer onderhoudende manier. Hij is een openhartig en empathisch verteller, die meeleeft met zijn personages, maar ook voldoende afstand houdt om hun zwakheden te registreren. Hij schrijft lichtvoetig en veroorlooft zich soms een kleine Spielerei of Seitenhieb, maar in zijn aanpak is hij volkomen serieus. Hij schrijft geen familieroman, maar familiegeschiedenis. Hij zuigt niets uit zijn duim, houdt zich aan de feiten en is voorzichtig in zijn interpretaties en conclusies. Hij probeert personen en gebeurtenissen zo objectief mogelijk te beoordelen. Dat zijn niet geringe kwaliteiten, en het boek is dan ook zeer de moeite waard. Dat neemt niet weg dat ik hier en daar ook passages tegenkom die voor discussie vatbaar zijn. Op twee punten wil ik nader ingaan. De feiten op zich zijn daarbij niet in het geding, het gaat hoofdzakelijk om een verschil in interpretatie en waardering.

Mijn eerste kanttekening is dat Frederik Heemskerk te kritisch is in zijn politieke oordeel over de premiers Jan en Theodoor Heemskerk. In veel biografische geschriften worden de feiten mooier gemaakt dan ze in werkelijkheid zijn geweest. De hoofdpersoon wordt verdedigd of zelfs opgehemeld, maar bij Heemskerk zal men niets daarvan aantreffen. Eerder is het tegendeel het geval. Als hij schrijft over zijn overgrootvader en grootvader, die beiden toch premier en minister van staat werden, dan steekt hij niet bepaald de loftrompet, nee, hij heeft eerder de neiging om hun politieke verdiensten te relativeren.

Een verklaring hiervoor geeft Frederik Heemskerk zelf al in het voorwoord van zijn boek. Daarin schrijft hij namelijk: ‘De voorlichting bij mij thuis over mijn politieke voorvaders was altijd beperkt gebleven tot het advies mij niet te laten voorstaan op hun prestaties.’

Welnu, die prestaties waren er wel degelijk en Heemskerk erkent dat ook wel, maar toch ontbrak er wat aan. Het waren ervaren politici, die dingen voor elkaar kregen, maar wat er aan ontbrak was bevlogenheid. Jan en Theodoor Heemskerk waren bij al hun kwaliteiten geen charismatische politici, zo schrijft de auteur meerdere malen in zijn boek. Zij waren niet in staat de kiezers te inspireren of aan zich te binden. Ook in hun politieke visie schoten zij tekort. Jan Heemskerk werd in doctrinair opzicht overschaduwd door Thorbecke, terwijl Theodoor Heemskerk geen visionair en politiek ideoloog was als Abraham Kuyper.

Charisma, visie, bevlogenheid, idealisme, het zijn allemaal kwaliteiten die sinds de jaren zestig hoog gewaardeerd worden in de politiek en de politicologie. Er is sprake van een romantisch idioom dat een positieve en normatieve lading heeft gekregen. De keerzijde daarvan is dat begrippen als pragmatisme, consensus, compromis, cohesie, traditie, continuïteit en politiek als kunst van het mogelijke, minder goed in de markt liggen. En toch zijn deze aspecten niet minder belangrijk in het leven en in het landsbestuur.

Wie herinnert zich niet hoe de sobere, korfballende sociaal-democraat Willem Drees, tien jaar lang minister-president in een tijd van wederopbouw, denigrerend werd neergezet als ‘wethouder van Nederland’; en hoe over de laconieke KVP-er Piet de Jong, premier van een stabiel en vruchtbaar kabinet in de woelige jaren zestig, laatdunkend werd geschreven dat hij ‘slechts op de winkel had gepast’. Later is deze framing, deze laatdunkende en neerbuigende beeldvorming bijgesteld en is er meer waardering gekomen voor beide politici en terecht!, maar nog steeds is dit romantisch idioom invloedrijk.

Het komt mij voor dat ook Frederik Heemskerk enigszins door dit romantische idioom is beïnvloed, en dat hij daardoor te weinig oog heeft voor de heilzame werking van een gematigd en bedachtzaam conservatisme. Jan en Theodoor Heemskerk waren inderdaad geen idealistische hemelbestormers en dat wilden ze ook niet zijn, maar hun bijdrage aan het landsbestuur was er niet minder om. Juist door hun ervaring en gematigdheid konden zij als conservatieve politici een bemiddelende en temperende rol spelen in de roerige overgangstijd rond 1900.

Tot zover mijn eerste kanttekening. Mijn tweede punt ligt enigszins in het verlengde van de vorige stelling. Het is bekend dat Theodoor Heemskerk een ernstig conflict heeft gehad met zijn politieke voorman Abraham Kuyper. Kuyper nam het Heemskerk kwalijk dat hij het liberale kabinet-De Meester in 1907 tussentijds ten val had gebracht, waardoor Kuypers heroptreden als premier definitief onmogelijk werd gemaakt. Kuyper verdacht Heemskerk ervan dat hij dit met opzet had gedaan, om zelf premier te kunnen worden. Een verbitterde Kuyper bleef Heemskerk met dit verwijt achtervolgen, terwijl Heemskerk op zijn beurt diep gegriefd was door deze verdachtmaking, waardoor zijn integriteit werd aangetast. Ondanks allerlei bemiddelingspogingen kwamen de twee partijgenoten niet nader tot elkaar. Het conflict heeft ernstige schade toegebracht aan de politieke loopbaan van Theodoor Heemskerk.

Je zou verwachten dat Frederik in dit conflict de kant van zijn grootvader zou kiezen, maar dit is niet het geval. Hij werpt zich weliswaar op als een soort mediator, om na te gaan hoe de partijen met elkaar verzoend hadden kunnen worden. Maar hij kiest in feite de kant van Kuyper. Hij vindt dat zijn grootvader Theodoor het conflict best had kunnen oplossen als hij maar de minste had willen wezen, als hij maar om het simpel te zeggen volkomen door de pomp was gegaan. Frederik formuleert het natuurlijk eleganter maar in feite komt het op hetzelfde neer. Hij schrijft namelijk –en ik citeer -dat Theodoor het conflict had kunnen oplossen, als het in zijn ‘vermogen had gelegen de wrokkende Kuyper met een berouwvol, souverein gebaar op andere gedachten te brengen, door met hem volledig chapeau bas te spelen, dat wil zeggen zich onderdanig op te stellen of door, desnoods tegen beter weten in, alle schuld op zich te nemen.’

De auteur schrijft verder dat Theodoor Heemskerk hiertoe niet in staat was, omdat hij halsstarrig en rechtlijnig was, omdat hij teveel als een jurist redeneerde en geen verzoenende gebaren in huis had, dat hij niet over zijn eigen schaduw heen kon springen. Maar hoe had Heemskerk dit alles kunnen doen zonder zijn zelfrespect te verliezen? Was dat niet wat veel gevraagd?

Nee, ik denk dat deze poging tot mediation, hoe nobel en sympathiek ook, weinig kans van slagen zou hebben gehad. Niet alleen vraagt Frederik Heemskerk teveel van zijn grootvader, maar hij onderschat ook de hevigheid van Kuypers rancune. Kuyper kon niet tegen zijn verlies. Hij weigerde zich bij de onherroepelijke feiten neer te leggen. Het drong niet tot hem door dat zijn gevecht met Heemskerk in feite zinloos was, dat hij na zijn eerste kabinet toch al geen kans meer maakte op een tweede kabinet, omdat daarvoor in politiek Den Haag geen enkel draagvlak was.

Het woord van de apostel Paulus: ‘Laat de zon niet ondergaan over uw toorn’, was niet aan Kuyper besteed. Hij was boos en bleef boos en met een hardnekkigheid die zonder meer pathologisch te noemen is kwam hij steeds weer terug op het verwijt van Heemskerks kwade trouw. Nog in 1915 rakelde hij alles weer eens op met zijn bundel ‘Starrentritsen’, een kras staaltje politieke straatvechterij, die mij persoonlijk enigszins doet denken aan de ‘scheldsonnetten’ waarmee de dichter Willem Kloos zijn tegenstanders rond het tijdschrift ‘De Nieuwe Gids’ de tent uit joeg.

Kortom, tegen Kuypers nijdige rancune was geen kruid gewassen. Maar het siert Theodoor Heemskerk dat hij zijn rug recht hield en zijn zelfrespect bewaarde. Heemskerk had niet de reputatie een krachtig politiek leider te zijn en in zijn huwelijk met Lydia von Zaremba was hij zonder meer de pantoffelheld, maar tegenover Kuyper gaf hij geen krimp en weigerde hij diep door het stof te gaan, om maar eens een geliefd Haags cliché te gebruiken. Het siert hem ook dat hij zich niet verlaagde tot het straatvechtersniveau van Kuyper, maar redelijk bleef in zijn verweer en argumentatie, ook waar de tegenstander niet voor rede vatbaar was.

Zo geeft dit boek van Frederik Heemskerk stof tot allerlei bespiegelingen en overdenkingen. We mogen hem dankbaar zijn voor dit mooie boek, voor een familiegeschiedenis die voor een deel ook politieke geschiedenis is, en die zich niet alleen afspeelt in Amsterdam en Den Haag, maar ook in Sint-Petersburg en Paramaribo. En mocht er al sprake zijn van een neergaande trend in zijn familiegeschiedenis, dan heeft Frederik Heemskerk die dalende curve juist met dit boek weer omgebogen.

OTAP_STATE