Dezer dagen en weken waart er een nieuw spook door Europa. Niet het spook van de klassenstrijd, zoals Karl Marx en Friedrich Engels in hun Communistisch Manifest (1848) betoogden, maar een veel ongrijpbaarder spook: het Corona-virus. Het was wachten tot iemand in deze onzekere tijden God erbij zou halen. En inderdaad, televisiemaker en schrijver Arjen Lubach zette op dinsdag 17 maart het volgende bericht op twitter: ‘Waarom doet God dit eigenlijk?’ Het regende reacties op zijn tweet, waarbij de stekeligheden tussen gelovigen en ongelovigen over en weer niet van de lucht waren. Afgezien van alle stekeligheden raakte Lubach een thema van betekenis aan: is ‘Gods hand in de geschiedenis’ aan te wijzen?
Dat ‘Gods hand in de geschiedenis’ is aan te wijzen, kwam in Nederland eerst echt in discussie dankzij Guillaume Groen van Prinsterer, de aartsvader van de herleving van het orthodoxe Nederlands protestantisme in de negentiende eeuw.Hij zag de geschiedenis geregeerd worden door Gods ‘raadsbesluiten’. Groen legde daarbij terughoudendheid aan de dag, maar schroomde toch niet de geschiedenis in Gods licht te beschouwen. Zijn zienswijze is nergens beter terug te lezen dan in dit uitgebreide citaat uit zijn Handboek der Geschiedenis van het Vaderland(1846),dat de moeite van het citeren (in de oude spelling) waard is: ‘Het is den kortzigsten sterveling niet vergund, in ijdelen waan, de raadsbesluiten Gods vooruit te loopen en den sluijer op te heffen dien Hij over de geheimenissen van het wereldbestuur gelegd heeft; maar het is den geloovigen en ootmoedige Christen even min vergund het oog te sluiten voor de lichtstralen waarin, bij de wonderen der Historie, de glans zijner volmaaktheden schittert.’ Groen was dus voorzichtig in het aanwijzen maar hij schroomde desondanks niet de ondergang van de Spaanse Armada in 1588 toe te schrijven aan ‘Gods adem’, die de schepen had verstrooid en uiteindelijk vernietigd.
Dat Groen niet aarzelde de geschiedenis te duiden als Gods werk, leverde hemde(dis)kwalificatie ‘veeleer evangeliebelijder dan historicus’op van de vrijdenkende historicus Pieter Geyl. Daarmee werd de zorgvuldige onderzoeker Groen geen recht gedaan, zo heeft diens geestverwant A.Th. van Deursen eens betoogd in een opstel over Groen als historicus. Intussen blijft wel de vraag overeind of en hoe Gods hand dan wel in de geschiedenis is aan te wijzen. Huidige christen-historici zijn daarvoor huiverig, maar sommigen zijn niettemin schoorvoetend in de voetsporen van Groen getreden. In de eerste plaats Roel Kuiper, die eind jaren negentig een geschiedfilosofisch traktaat schreef onder de titel Uitzien naar de zin. Inleiding tot een christelijke geschiedbeschouwing. Een boeiend boek, waarin met de nodige slagen om de arm wordt betoogd dat God een plan en bedoeling met de wereld heeft, al is dat alles niet zo gemakkelijk aan te wijzen.
Minder beschroomd toont zich Ewald Mackay, van wie ik –moet ik onmiddellijk bekennen –alleen zijn proefschrift Geschiedenis bij de bron (1997) ken, een gedurfd werk dat inging tegen de ‘sciëntistische’ kijk op de geschiedenis, waarin geen ruimte zou zijn voor een bovennatuurlijke interpretatie van geschiedenis. Mackay lijkt, afgaand op uitlatingen in de pers, verder te zijn getrokken in dit bovennatuurlijke spoor. In een interview met Transparant, het tijdschrift van christenhistorici, zette Mackay zijn kijk op geschiedenis recentelijk uiteen. De menselijke geschiedenis is in die visie, naar het woord van Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs (‘Want nu zien wij nog in een spiegel, als in een raadsel, maar straks van aangezicht tot aangezicht’) slechts te kennen door te kijken in een vaak ook nog wazige spiegel. Niettemin poetst Mackay die spiegel flink op en durft hij een christelijke geschiedinterpretatie aan. Hij is, als gezegd, een van de weinigen onder de christelijke historici. Je hoeft zijn interpretatie niet overtuigend te vinden om toch waardering op te brengen voor zijn poging. Want hij maakt zich kwetsbaar voor kritiek, waar andere christenhistorici zich veilig verschansen achter de leus ‘Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.’ Dat veilig verschansen zag je ook weer terug in de reacties op Lubach op twitter, waar niet of nauwelijks ingegaan werd op diens achterliggende vraag: als God almachtig is en alles beheerst, waartoe dient dan dat Corona-virus? Mackay zou, als hij aan twitter deed, de toegeworpen handschoen ongetwijfeld hebben opgepakt.