[Woord vooraf] Op 5 maart 2023 overleed in haar woonplaats Gent de vroegere VU-hoogleraar Middeleeuwse Geschiedenis Hilde De Ridder-Symoens op bijna tachtigjarige leeftijd. Hilde volgde in 1986 de gerenommeerde mediëvist Adriaan Bredero op en werd op haar beurt in 2001 opgevolgd door Koen Goudriaan. Na diens emeritaat in 2015 werd de leerstoel, zoals met andere leerstoelen in de afdeling Geschiedenis al eerder was gebeurd, 'gethematiseerd' tot Religiegeschiedenis. Ondanks de organisatorische veranderingen bleef er continuïteit, met name in het prosopografisch onderzoek naar studenten (het Repertorium Academicum Neerlandicum) en religieuze actoren en boeken (het Digital Dutch Religion Portal 1500-2000). Enkele jaren geleden gaf Hilde een prachtig autobiografisch interview voor het rechtshistorisch tijdschrift Pro Memorie. Koen Goudriaan schreef voor de website geheugenvandevu.nl een warm In memoriam, dat met toestemming van universiteitshistoricus Ab Flipse ook op deze HDC-site wordt geplaatst als eerbetoon aan een indrukwekkende wetenschapper die door haar persoon en werk ook de huidige leerstoelgroep Cultuur- en Religiegeschiedenis blijft inspireren. [Fred van Lieburg]
Hilde Symoens werd op 19 april 1943 te Brussel geboren in een familie waarin men gewoon was het onderwijs te dienen. Een deel van haar jeugd bracht ze door in Belgisch Kongo, waar haar vader een belangrijke rol speelde in de uitbouw van het Belgische openbaar middelbaar onderwijs.
In 1960, dus op 17-jarige leeftijd, begon ze haar studie geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Gent. Die rondde ze in 1964 af met een licentiaatsverhandeling over de Zuid-Nederlandse studenten aan de beroemde rechtenuniversiteit van Orléans, geschreven onder leiding van professor R.C. van Caenegem. Daarmee was ze op het spoor gezet van de universiteitsgeschiedenis, en ook van de prosopografische methode, al heette die toen nog niet zo. Onder prosopografie verstaan we de analyse van de gemeenschappelijke kenmerken van een duidelijk afgebakende personengroep.
Hilde kreeg een aanstelling in het Nederlands-Belgische project ter uitgave van de Libri Procuratorum van de Germaanse natie in Orléans, de inschrijvingsregisters die de namen van duizenden studenten uit de historische Nederlanden bevatten. In 1969 promoveerde ze op een – vijfdelige en alleen in artikelvorm gepubliceerde – dissertatie over de invloed van de Brabanders op de instellingen en het recht van de Nederlanden in de zestiende eeuw.
Als ‘bevoegd verklaard navorser en onderzoeksleider’ was ze intussen in vaste dienst gekomen van het Vlaamse Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Ze werd geïntroduceerd in de Commission Internationale pour l’Histoire des Universités, , waarin ze ook zou toetreden tot het bestuur, en van 1996 tot 2005 voorzitter zou zijn. In deze periode wijdde ze zich aan het door deze commissie bestreken vakgebied en kreeg ze ook de gelegenheid om aan de Gentse universiteit college te geven. Maar in 1986 solliciteerde ze met succes naar de post van hoogleraar Middeleeuwse Geschiedenis aan de VU als opvolger van Adriaan Bredero. Ze kwam daarmee aan het hoofd van een klein leerstoelgebied, terwijl haar eigen aanstelling ook niet meer dan drie-tiende bedroeg. De leerstoel bloeide echter, en na verloop van tijd werd haar aanstelling verdubbeld naar zes-tiende.
Universiteitsgeschiedenis was vanouds bij Middeleeuwse Geschiedenis aan de VU geen onderzoeksthema: dat was eerder de kerkelijk-religieuze cultuur van de laatmiddeleeuwse samenleving. Maar hoogleraar en medewerkers raakten snel aan elkaar gewend. Later verklaarde Hilde dat ze de religiehistorische benadering waarmee ze aan de VU kennismaakte als een verrijking van haar eigen kijk op de Middeleeuwen had ervaren. Omgekeerd introduceerde ze met veel resultaat de prosopografische methode in het onderzoek dat onder haar leiding werd gedaan. Zo kwamen dissertaties tot stand over de pastoors van Noord-Brabant in de vijftiende en zestiende eeuw, over de notarissen in het notariaatsbolwerk ’s-Hertogenbosch, over de gewestelijke ambtenaren van Holland-Zeeland in de Bourgondische periode, en over Nederlanders die de grote academische tour in Italië deden. Samen met haar collega van Nederlandse Taal en Cultuur Marijke Spies, en in tandem met collega’s van Gent, startte ze een onderzoeksproject over rederijkers dat behalve een prosopografische ook een meer algemeen-cultuurhistorische lading had.
In het onderwijs legde ze bijzondere nadruk op de geschiedenis van de instellingen van de Nederlanden. Daarin maakte ze uiteraard een vruchtbaar gebruik van haar eigen expertise op het gebied van de rechtenfaculteiten en de invloed van hun alumni op de samenleving. Het was ook de uitdrukking van het belang dat ze hechtte aan de historische groei naar de rechtsstaat zoals we die nu kennen.
Hilde ging ook deel uitmaken van het bestuur van de faculteit, die toen nog ‘Faculteit der Letteren’ heette. In die functie verving ze af en toe de decaan bij plechtigheden (foto). Ze beheerde onder meer de portefeuilles Internationalisering en Emancipatie. Het sterk internationale karakter dat de Faculteit Geesteswetenschappen nu kenmerkt, was er toen nog niet. Maar in de jaren ’90 werden al wel de eerste uitwisselingsstudenten de faculteit binnengeloodst respectievelijk naar buiten uitgezonden, dankzij het ERASMUS-programma waarin Hilde een voortrekkersrol had.
Als specialiste universiteitsgeschiedenis kreeg ze ook de gelegenheid haar stempel te zetten op de vorming van een Historische Commissie die in de jaren ’90 aan de VU, evenals aan andere Nederlandese universiteiten, haar beslag kreeg. Daarmee zette de universiteit een stap voorbij de jubileumboeken in de richting van een meer systematische en ook zelfkritische studie van haar eigen verleden. Hilde was tot aan haar vertrek de eerste voorzitter van deze commissie (1997-2001).
Al de jaren van haar aanstelling aan de VU pendelde Hilde wekelijks tussen Gent, waar ze met haar gezin bleef wonen, en Amsterdam. Logies vond ze in Diemen bij Corrie Ridderikhoff, die vanaf het begin van haar studies over Orléans haar metgezel en vriendin was geweest. Maar op den duur werd het heen en weer reizen toch bezwaarlijk. Daarbij kwamen het vermoeden dat de afdeling Geschiedenis aan de VU, met haar bescheiden aantal studenten, qua formatie boven haar stand leefde, en de mogelijkheid een vaste aanstelling te krijgen aan de Rijksuniversiteit Gent. In 2001 nam ze afscheid. Voor haar collega’s kwam dat tamelijk onverwacht, vandaar dat een afscheidsbundel pas in 2004 kon worden gepresenteerd [1].
In Gent heeft Hilde nog van 2002 tot aan haar emeritaat in 2008 een voltijds professoraat Vroegmoderne Cultuurgeschiedenis bekleed. Aan de periodegrens tussen Middeleeuwen en Vroegmoderne Tijd hechtte ze op grond van haar onderzoekservaring niet veel waarde: ze voelde zich evenzeer vroegmodernist als mediëvist. De vele activiteiten die ze nog ontplooide, en die ook na haar emeritaat doorgingen, cirkelden rondom één grote taak. In de voorbije decennia had de universiteitshistorie op prosopografische basis enorme gegevensbestanden bijeengebracht. Nu kwam en komt het erop aan deze data op ordelijke, internationaal toegankelijke en duurzame wijze het digitale tijdperk binnen te loodsen.
Hilde was een echte netwerkster. Het onderzoeksdomein van de universiteitsgeschiedenis is internationaal georiënteerd, en zelf gedijde ze uitstekend temidden van haar vele Europese contacten. Haar carrière maakte haar ook tot een scherp waarneemster van tendensen in het universitaire leven. In een interview in de reeks Rechtshistorici uit de Lage Landen – Pro Memorie 12.1 (2019) – constateert ze onder meer dat de Nederlandse en de Vlaamse universitaire praktijk in de loop van de tijd naar elkaar zijn toegegroeid. Ze plaatst de nodige kritische kanttekeningen bij ontwikkelingen zoals de toename van kortlopende onderzoekscontracten. Projectprogramma’s waarin tegenwoordig veel onderzoek wordt georganiseerd hebben inhoudelijke weliswaar meerwaarde doordat ze individueel onderzoek inbedden in een comparatief verband, maar ze ziet als gevaar dat de persoonlijke onderzoeksvijheid wordt beknot en dat veel energie gestoken in het formuleren van aanvragen niet wordt beloond.
Voor degenen die onder haar leiding hebben gewerkt was ze een ideale chef. Ze toonde zich betrokken, maar plaatste zichzelf niet op de voorgrond en drong haar eigen agenda niet op aan haar promovendi en medewerkers. Ze gaf hun, integendeel, ruim baan bij het kiezen van een persoonlijke weg en stimuleerde hen daarbij. We houden haar in warme herinnering.
Koen Goudriaan, 31 maart 2023
[1] Koen Goudriaan, Jaap van Moolenbroek en Ad Tervoort (eds.), Education and learning in the Netherlands 1400-1600. Essays in honour of Hilde de Ridder-Symoens (Leiden 2004).