Eind augustus 2019, na het verhuizen van het ruim 34 meter groot archief naar kamer 2B-20 in het hoofdgebouw van de VU, een werkplek dat voorzien was van stellingkasten en uitlegruimte, begon ik met de nieuwe, meer volledige inventarisatie van dit rijke archief. Na zes maanden heb ik de eerste drie ‘onderdelen’ beschreven: het eerste deel, 108 dozen groot, dat in 1994 door Roger J.J.M. van Kasteren was beschreven; de aanvullende stukken (veertig dozen) die beschreven waren door Paul vanTrigt tijdens zijn promotieonderzoek, en de tweede aanvulling, zeventien dozen groot, die door archivaris Hans Seijlhouwer waren beschreven. Deze stukken hebben allemaal nieuwe voorlopige nummers gekregen en zijn per omslag of en per deel genummerd. De teller staat nu op 598 omslagen, 1 losse ordner en 10 post-, giro- en toonkamerboeken.
Terwijl ik de stukken beschrijf, en ik beschrijf ze voorlopig zoals ik ze aantref, dus zonder samen te voegen of stukken te splitsen, maak ik een archiefschema. Dit is een lijst van rubrieken waar ik, op termijn, alle stukken in kan onderbrengen. De kunst is dan om geen stukken over te houden, behalve, eventueel, een kleine rubriek ‘losse stukken’, maar in het geval van een inventaris (in tegenstelling tot een meer globale plaatsingslijst), is het wenselijk dat elk stuk in een rubriek wordt ondergebracht, behalve als het echt niet anders kan. Voor onderzoekers is een archiefschema het eerste bewegwijzeringsbord dat ze aantreffen op weg naar het vinden van die ene (verloren gewaande) brief, de gegevens over een familielid, of beeldmateriaal voor een publicatie of televisie documentaire.
Al ben ik nog lang niet klaar, het is mij wel duidelijk dat het om een bestuursarchief gaat. Ik kom statuten en huishoudelijk reglementen tegen, evenals oprichtingsstukken, notarisaktes, verzekeringspapieren, inschrijvingspapieren voor de Kamer van Koophandel, notulen van bestuursvergaderingen, beleidsstukken, stukken betreffende (oud) bestuursleden, studiereizen naar London en Duitsland, stukken betreffende reorganisaties, fusies en financiën, stukken betreffende overlegrondes met andere instellingen, zoals de Federatie Gelderse Werkplaatsen en de Stichting Christelijke Blindenhulp “De Fakkels Bijeen” en stukken betreffende bouwzaken.
Naarmate het aantal activiteiten toenam, nam ook het aantal bewoners toe, en zowel werkplaatsen als huisvesting eisten meer ruimte op op het Sonneheerdt-terrein. Bestuursstukken treft men in meer archieven aan. Maar wat archieven bijzonder maakt, is dat ze ook unieke stukken bevatten. Zoals in dit geval: plastic maquettes met daarop het terrein van Sonneheerdt in reliëf aangebracht, vermoedelijk zodat blinden konden voelen waar de bebouwing op het terrein stond. Of een houten bordje met het opschrift ‘Mannenwerkplaats’, of stukken over de zogenaamde Sonneheerdt-graven op de nabijgelegen Ermelose begraafplaats Koningsvaren. In de komende maanden richt ik mij op het laatste archiefdeel: de onbeschreven stukken. Enige houvast heb ik wel: op de dozen staan steekwoorden en soms ook datums, maar echt weten wat erin zit... dat weet ik pas als elk papiertje door mijn handen is gegaan. In een volgend stuk hoop ik hierover meer te kunnen uiteenzetten.